Meer dood dan levend
Kwam ik aan in Noorderstet
Alles wat ik nodig had
Was een kamer met een bed
Zeg, vriend, kun jij me helpen
Heb jij nog plek voor een logé?
Hij keek me aan en lachte scheef
Schudde zachtjes nee
Geef mij je last maar, Annie
Heb jij je handen vrij
Geef mij je last maar, Annie
En, en, en
Nu komt alles
Alles dus neer op mij
Ik zeulde met mijn koffer
Verborg hem aan de rafelrand
Daar kwam ik Carmen en de duivel tegen
Ze liepen hand in hand
Ik vroeg: “Hé Carmen…
Zullen we stappen gaan in de stad?”
Carmen zei: “Helaas geen tijd…
Maar mijn vriend hier lijkt het vast wel wat!”
Geef mij je last maar, Annie
Heb jij je handen vrij
Geef mij je last maar, Annie
En, en, en
Nu komt alles
Alles dus neer op mij
Het spijt me, juffrouw Mozes
Vergeet die tijd van toen
Lucas wacht op het Laatste Oordeel
Niets meer aan te doen
Ik vroeg: “Hé Luuk man…
Hoe moet het verder dan met Anneleen?”
Hij mompelde: “Pas goed op haar…
Met al die chaos om ons heen!”
Geef mij je last maar Annie
Heb jij je handen vrij
Geef mij je last maar, Annie
En, en, en
Nu komt alles
Alles dus neer op mij
Pistolen Paultje sprak mij aan
‘s Morgens in de dichte mist
“Als jij voortaan mijn hond verzorgt,
Timmer ik voor jou een kist…”
Ik zei: “Wacht eens ff Paultje
Ik ben een onschuldig man”
Hij zei: “Neem jij die hond nu maar
En voer hem wanneer je kan”
Geef mij je last maar, Annie
Heb jij je handen vrij
Geef mij je last maar, Annie
En, en, en
Nu komt alles
Alles dus neer op mij
Ik neem de Blauwe Engel
’t Is tijd nu voor het eindstation
De last weegt alsmaar zwaarder
Veel zwaarder dan toen ik begon
Ik wil terug naar mijn Annie
Nog steeds de rots in mijn bestaan
Ze zei: doe ze de groeten daar
Heb ik bij deze dus nu gedaan
Geef mij je last maar, Annie
Heb jij je handen vrij
Geef mij je last maar, Annie
En, en, en
Nu komt alles
Nu komt alles dus neer op mij
Ik wil leven met mijn Meisje Kaneel
Dan word ik gelukkig
De rest van mijn tijd
Met mijn Meisje Kaneel
Je rent door mijn dromen
Mijn ogen stijf dicht
Ik zie ons daar samen
Jagend op maanlicht
Mijn Meisje Kaneel
De bassen gestreken
Een zachte viool
De drummer geweken
Hij wacht na de show
Op zijn Meisje Kaneel
Je rent door mijn dromen
Mijn ogen stijf dicht
Ik zie ons daar samen
Jagend op maanlicht
Mijn Meisje Kaneel
Pap, ik heb het even zwaar
Ik krijg het wel voor elkaar
Toe geef me nog een kans…
En zie eens hoe je meisje danst
Yeah, yeah, yeah
Wat een mooie dag
Met sangria in het gras
En straks in de schemer pas
Weer naar huis
Wat een mooie dag
We voeren de eendjes brood
Misschien nog naar de bioscoop
En dan naar huis
Oh, wat een mooie dag
Blij dat ik hier ben met jou
Oh, wat een mooie dag
En je laat me niet meer los
Nee, je laat me nooit meer los
Wat een mooie dag
Geen wolkj’ aan de lucht, zo blauw
En ik ben alleen met jou
’t Is zo fijn
Wat een mooie dag
Jij maakt da’k mezelf vergeet
’t Lijkt of ik weer even weet
Wie ik was
Dit is de mooiste dag
Blij dat ik hier ben met jou
Dit is de mooiste dag
En je laat me niet meer los
Nee, je laat me nooit meer los
En je zal oogsten wat je zaait
Je zal altijd oogsten wat je zaait
Ieder zal oogsten wat ie zaait
Ouwe, kijk naar mij
Ik ben net als jij toen
Ouwe kijk naar mij
Jij was net als ik nu
Ouwe, kijk eens goed naar mij
Nog steeds op zoek, nog lang niet vrij
In mijn single paradijs
Dromend van die vrouw
Liefje gaat, veel gepraat
Geef mij trouw die niet verlaat
Als een ring die nooit vergaat
Rol ik weer terug naar jou
Ouwe, was je net als ik
Was je graag alleen?
Iemand die echt om mij geeft
Wil ik om mij heen
Ouwe, in een oogopslag
Zie je dat ik het meen
Dezelfde blik, je kon me wat
Dolend door dezelfde stad
Ik gaf er eerst maar weinig om
Dat ik zo op je leek
Ik ben anders nou
Al bleef ik mijn gewoontes trouw
Meer thuis in mijn eenzaamheid
Steeds meer op weg naar jou
Ouwe, was je net als ik
Was je graag alleen?
Iemand die echt om mij geeft
Wil ik om mij heen
Ouwe, in een oogopslag…
Zie je dat ik het meen
Ouwe, kijk naar mij
Ik ben net als jij toen
Op een parkbank in de avondzon
De plek waar dit verhaal begon
Ving hij haar blik, er sprong een vonk
Van hem naar haar en terug
Toen rechtte hij zijn rug
Iets greep hem bij de strot
Pas op nu voor zo’n speling van het lot
Daar liepen ze, het prille stel
Nog wat beduusd, dat zag ik wel
Ze stopten bij een vreemd hotel
Met neon uithangbord
Hij dacht: ik zie wel wat het wordt
Een onvoorspelbaar plot…
Kijk uit nu voor zo’n speling van het lot
Zij hoorde ’n mondharmonica
En liep het zonlicht achterna
Hetzelfde licht dat hem weldra
Zou wekken uit zijn slaap
Ze gaf de blinde knaap
Een aalmoes namens God
Verijdeld was die speling van het lot
Hij wreef zijn ogen uit en zag
Dat zij niet langer naast hem lag
Gooide het raam open en dacht
Zo erg kan het niet zijn
Pas later kwam de pijn
Hij ging eraan kapot
Daar was-ie dan die speling van het lot
Sindsdien hoort hij steeds klokken slaan
Zijn papegaai scandeert haar naam
Hij zoekt haar waar ze dansen gaan
Daar bij de Visserspoort
Zijn wens wordt niet verhoord
Voortdurend vangt hij bot
Gewoon zo’n simpele speling van het lot
Ze zeggen wel: tis is een gevaar
Teveel gevoel maakt het leven zwaar
Toch hoort ze bij me en ik bij haar
Al raakte ik haar kwijt
Een lentekind van voor mijn tijd
Voilà, de deur viel in het slot
Gewoon zo’n simpele speling van het lot
Wel, je pikte haar op
En nu pak je haar in
Met je arm om haar schouder
Dit is pas het begin
Van de tover die je wacht
Op zoek naar het wonder
Van zaterdagnacht
Je salaris kwam op vrijdag
Je kunt weer aan de rol
En de tank van je Chevy
Zit weer lekker vol
De motor gromt zacht
Op weg naar het wonder
Van zaterdagnacht
Daarom kam je je haar
En scheer je je smoel
Je knapt jezelf op
Voor dat goeie gevoel
Want de hele week al weet je
Dat het hierom is te doen
Op zaterdagnacht ben jij de kampioen
En je stopt als het rood is
En als het groen is geef je gas
Vanavond wordt nog mooier
Dan het ooit was
Terug in je kracht
Op zoek naar het wonder
Van zaterdagnacht
Zijn het de hitjes van de kermis
De lichtjes van de zweef?
Je krijgt een telefoontje, ’t is je achterneef…
Of de glimlach uit de ooghoek
Van de vrouw achter de toog
Weelde van de weemoed, man
Je houdt het niet droog
Doet je rillen van verlangen
Naar die zaterdag van toen
Die je ‘t liefst al nu vanavond
Nog een keer zou doen
Nog eens want je smacht
Je smacht weer naar het wonder
Van zaterdagnacht
’s Morgens vroeg, de zon was op
Ik lag lui in bad
Ik vroeg me af hoe ze nu zou zijn
Of ze dat rooie haar nog had
Haar ouders zeiden dat leven met haar
Alleen maar om ellende vroeg
Hadden gêne om mama’s zelfgemaakte jurk
En papa’s baantje was niet sjiek genoeg
Daar stond ik aan de kant van de weg
De regen viel met bakken neer
Op zoek naar de verloren tijd
Ik dacht nog, man daar sta je weer, terug in de kou
Nog steeds verstrikt in blauw
Toen ik haar tegenkwam had ze een man
Hun huwelijk was snel gezien
Ik heb haar uit de malaise gehaald
Iets te overhaast, misschien
We gingen er in die auto vandoor
Om die in barrels weer te laten staan
We zijn, omdat het ons het beste leek
Op een avond uit elkaar gegaan
Toen ik wegliep draaide ze zich om
De bekoring was er nog
Want over haar schouder riep ze me toe
Vaarwel voor nu, maar toch – ik zie je gauw
Nog steeds verstrikt in blauw
Ik vond een baan als klusjesman
Bij een firma in de Haarlemmermeer
Toen de sleur me de strot uit kwam
Gooide ik ’t bijltje erbij neer
Ik vertrok naar het Zeeuwse land
Daar zat het me gelukkig mee
Ik werkte op een rondvaartboot
Vanuit de haven van Zierikzee
Al was ik toen een tijd alleen
Het verleden liet me niet met rust
Hoeveel vrouwen ik ook had
In al die bedden kuste ik met jou
Nog steeds verstrikt in blauw
Ze werkte in een topless bar
Langs de snelweg bij Maastricht
Ik kon niet anders dan naar haar kijken
Hoe ze danste in het blauwe licht
Later die nacht, de tent was leeg
Dacht ik: ‘Waarom zit ik hier nog?’
Ineens stond ze vlak achter mij
Ze zei: ‘Hé, maar ik ken jou toch?’
Ik mompelde wat voor me uit
Toen wees ze naar mijn schoen
Bukte en maakte mijn veter vast
Bracht me danig uit mijn doen, ik viel haast flauw
Opnieuw verstrikt in blauw
Ze stak een zootje kaarsen aan
En kwam aan met wat wiet
Ze zei: ‘Ken je nog meer woorden dan hallo?
Erg spraakzaam ben je niet’
Toen gaf ze me een magisch boek
Met een kaft van rood fluweel
Geschreven door een Italiaanse poëet
Uit de dertiende eeuw
Als vlammen stegen woorden op
Als zielen in de nacht
Ze kwamen los van ‘t papier
Alsof ik ze had bedacht alleen voor jou
Nog steeds verstrikt in blauw
We woonden met zijn allen in Amsterdam
In een kelder bij de Magere Brug
Muziek waaide uit de café’s
Revolutie hing in de lucht
Toen begaf hij zich op het pooierpad
Ronselde meisjes om zich heen
Ze verkocht haar ziel en zaligheid
En bleef achter met een hart van steen
Toen het onheil niet meer kon gekeerd
Hield ik mijn handen vrij
Wat ik boven alles had geleerd
Was meegaan met het tij, waar ’t me ook brengen zou
Nog steeds verstrikt in blauw
Dus nu ga ik weer terug
Ik moet haar hoe dan ook weer zien
Al die mensen die we hebben gekend
Zijn van de weg geraakt, sindsdien
De één werkt in de ICT
De ander in een magazijn
Ik begrijp niet hoe het ooit begon
Of waar ze nu mee bezig zijn
Maar ik, voor mij, ben nog steeds op weg
Ik heb het leven lief
Net als jij, maar we bezagen het
Vanuit een ander perspectief, onszelf steeds trouw
Voorgoed verstrikt in blauw
Het is weer bijna Kerstmis
Ze halen dennenbomen neer
Lichtjes voor de ramen
Voor Onze Lieve Heer
Ach, geef mij maar een polder
Dan schaats ik hiervandaan
Al zou het nooit meer vriezen
Al blijft het altijd groen’
Om het te beleven hoef ik
Alleen mijn ogen dicht te doen
Woon ik weer in de polder
En schaats ik hiervandaan
Dan leerde ik mijn voeten zo gaan
Dat ik lijk weg te zweven
Langs het riet
Geef mij maar een polder
Dan schaats ik hiervandaan
Ik deed mijn lief verdriet
Ze probeerde me te helpen
Ze streek mijn plooien glad
Wist precies hoe mij te vrijen
Liet mij trillen als een blad
Ach, geef mij maar een polder
Dan schaats ik hiervandaan
‘k Ben moeilijk te hanteren
Soms een eikel van een vent
Nu verloor ik het beste liefje
Dat ik ooit heb gekend
Ach, geef mij maar een polder
Dan schaats ik hiervandaan
Dan leerde ik mijn voeten zo gaan
Dat ik lijk weg te zweven
Langs het riet
Ach, geef mij maar een polder
Dan schaats ik hiervandaan
Ik was zo bang dat ze mij verliet
Dat ik haar verliet…
Het is weer bijna Kerstmis
Ze halen dennenbomen neer
Lichtjes voor de ramen
Voor Onze Lieve Heer
Ach, geef mij maar een polder
Dan schaats ik hiervandaan
Waar ik vandaan kom
Vrede op aarde
Hier in de stad
Heeft niets meer waarde
Oh, ik heb zo
De pest erin…
Ach kwam ik maar
Mijn schatje tegen
Zo op jezelf
Is echt geen zegen
Oh, ik heb zo
De pest erin…
Daarom slenter ik ‘s avonds langs de grachten
Nee, ik spring er echt niet in (“Nee, echt nie”)
Ik zoek troost bij filosofische gedachten
Elke morgen ben ik terug bij het begi-i-in
Van mijn negen levens
Ben ik nu bij zeven
‘k Wil niet naar de hel
Maar ik heb nog even
Oh, ik heb zo
De pest erin…
t Is: “Redt jezellef
Of je kamera-aad”
’t Is één van beiden
De wet van de stra-aat
Oh, ik heb zo
De pest erin…
‘k Zat net twalef weken in de bak, man
Mijn misdaad was dat ik niks te makken had, man
Gister zetten ze me terug in deze straat
Levenslang omdat ik nergens anders heen kan
Waar ik vandaan kom
Rust in de velden
Hier in de stad
Lukt lekker slapen echt maar zelden
Oh, ik heb zo
De pest erin…
Oh, ik heb zo
De pest erin…
Oh, ik heb zo
De pest er in…
Ik zie een kind, gegrepen door het wonder
Het trillen van een vlinder op zijn hand
Nog angstig voor de bliksem en de donder
Ontroostbaar als een ster uit de hemel valt
Tien keer kwamen, tien keer gingen de seizoenen
Tien keer ging hij over één nacht ijs
Ze zeggen: “Wacht maar tot je groot bent, lieve jongen…”
En zo droomt hij de belofte van zijn eigen reis
En de lentes komen keer op keer
En de paardjes dansen op en neer
Gevangen in een eeuw’ge carrousel
Je kan niet terug al kijk je om
Die tijd is al passé
Want je draait en draait en draait
Met de cirkel mee
Zestien winters, zestien zomers zijn verstreken
Dinky Toys werden auto’s in de straat
Ze zeggen: “Neem je tijd, want lang zal het niet duren…”
Tot je beseft: “Met elke stap, kom je steeds te laat”
En de lentes komen keer op keer
En de paardjes dansen op en neer
Gevangen in een eeuw’ge carrousel
Je kan niet terug al kijk je om
Die tijd is al passé
Want je draait en draait en draait
Met de cirkel mee
Hij is twintig nu, zijn jeugd is snel vergleden
Lang niet al zijn dromen kwamen uit
Maar er komen andere, mooier nog en beter
En zo blijft hij altijd hopen met de blik vooruit
En de lentes komen keer op keer
En de paardjes dansen op en neer
Gevangen in een eeuw’ge carrousel
Je kan niet terug al kijk je om
Die tijd is al passé
Want je draait en draait en draait
Met de cirkel mee
Tinus kwam uit Bredevoort Gelderland
Ging een weekend liften naar het strand
Trimde zijn wenkbrauwen onderweg
Schoor zijn benen
En toen was Hij een Zij, ze zei
Hey schat
Neem me mee naar de Randstad
Fijn schat
Dagje uit naar de Randstad
Stille Johnny gaf geen liefde weg
Als je niet kon dokken had je pech
Maf standje hier
Of een trio daar
Cash vooruit, geen commentaar
Voor wat hoort wat
Aan de rand van de Randstad
Ja, ’t kost wat
Dagje uit naar de Randstad
Wanda kwam van ergens van een eiland
In de club was ze iedere bobo’s buddy
Maar naar hun pijpen dansen gaf geen pas
Vaak als ze aan het pijpen was
Zei ze: hup schat
Zet ‘em op voor de Randstad
Top schat
Dagje uit naar de Randstad
En het soulkoortje zong: doe-de-doeb
Suikersnoetje liet zich ook nog zien
Op zoek naar vrije liefde en een nieuwe scene
Vond de Melkweg héél oké
Iedereen zei: El-Es-Dee
Toe schat
Neem een trip naar de Randstad
Fijn schat
Dagje Uit naar de Randstad
Jacky was te speedy voor een lach
Dacht dat ze James Dean was voor een dag
Al voor de slotversnapering
Wist ze dat ze crashen ging
Ze ging plat
Aan de rand van de Randstad
Fijn schat
Dagje uit naar de Randstad
En het soulkoortje zong: doe-de-doeb
De eieren sussen het spek in de pan
Een schichtige duif kijkt het speelpleintje rond
Twee zwerfhonden gooien een vuilnisbak om
Veel wegwerkzaamheden, wat ontbreekt is een plan
Aan de rafelrand
Aan de rafelrand
Aan de rafelrand
Vrijdag is rouwen en zaterdag trouwen
Het kerkje kon zo nog zijn functie behouwen
Een bevoorradingstruck blokkeert zomaar de stoep
Veel opwaaiend plastic en veel hondenpoep
Aan de rafelrand
Aan de rafelrand
Aan de rafelrand
De snackbar is weg na een roofoverval
Geen feestelijk afscheid, al gaf het een knal
Voor ijs moet de jeugd nu een eind verderop
En bier idem dito, mijn voorraad is op
Aan de rafelrand
Aan de rafelrand
Aan de rafelrand
Twee meisjes met hoofddoekjes lachen zich suf
Mijn raam is kapot en de huisbaas niet thuis
En Wim ging het leger in God weet waarom
De sloophamer beukt weer een loods naar de grond
Aan de rafelrand
Aan de rafelrand
Aan de rafelrand